Robots nemen een steeds prominentere plek in in onze samenleving. Hoe gaan we daarmee om, en wat zorgt ervoor dat we die robots wel of niet bepaalde taken en verantwoordelijkheden toevertrouwen? Sari Nijssen onderzocht wanneer volwassen en kinderen geneigd zijn een robot menselijke kenmerken toe te schrijven, en wat voor gevolgen dat heeft voor ons gedrag. Zo blijken volwassenen en kinderen allebei even geneigd om een robot als ‘mens’ te behandelen.
Wanneer zijn we bereid waardevolle spullen te delen met een robot? Zouden we een robot redden van een botsing, en zouden we de robot vertrouwen als hij ons moet redden? Sari Nijssen legde de deelnemers van haar onderzoek deze en andere morele dilemma’s voor, en keek wat de factoren zijn die ertoe leiden dat mensen slimme apparatuur en kunstmatige intelligentie wel of juist niet vertrouwen. ‘Daaruit blijkt dat het voor volwassenen, in vergelijking met kinderen, belangrijker is dat een robot er menselijk uit ziet,’ legt Nijssen uit. ‘Voor kinderen bleek het daarentegen belangrijk dat de robot menselijke gevoelens en gedachtes heeft.’
Kinderen versus volwassenen
Nijssen: ‘Uit eerder onderzoek is al gebleken dat mensen robots menselijke eigenschappen kunnen toedichten. Maar in dit onderzoek kijken we voor het eerst uitgebreid naar de verschillen op dat gebied tussen kinderen en volwassenen. Ook kijken we naar verschillende vormen van antropomorfisme: ontstaan de gevoelens omdat een robot er menselijk uitziet, of omdat deze zich menselijk gedraagt?’
Opvallend genoeg bleek het voor kinderen niet belangrijk hoe een robot eruit zag, maar speelde het gedrag een belangrijkere rol. Kinderen waren tijdens experimenten eerder bereid hun stickers te delen als ze dachten dat een robot menselijk gedrag vertoonde, ongeacht het uiterlijk van de robot. Nijssen: ‘Nu kinderen vaker omringd door robots opgroeien, laat het onderzoek zien dat het belangrijk is hoe we die robots uitleggen aan kinderen. Doe je dat niet, dan loop je het risico dat kinderen plots hun speelgoed delen met een slimme stofzuiger.’
Belangrijke rol voor context
Daarnaast speelde bij beide groepen de context een belangrijke rol. Volwassenen bleken bijvoorbeeld eerder geneigd zijn een robot met een menselijk uiterlijk te redden, maar als het eigen leven gered moest worden zorgde dat juist voor wantrouwen. Nijssen: ‘Dat laat zien dat een menselijk uiterlijk robots soms in de weg kan zitten. Je moet een robot in een functie plaatsen waar hij voor ontwikkeld is. In een ziekenhuis wil je niet dat een operatie ondersteund wordt door een apparaat met knullige sociale capaciteiten, dan vertrouw je liever op gezichtsloze intelligentie. Maar in een school is het juist belangrijk dat een robot niet alleen competent, maar ook sociaal overkomt.’
Robots worden inmiddels regelmatig ingezet om taken over te nemen. Niet alleen voor fysiek zwaar of complex werk, zoals in ziekenhuizen of fabrieken, maar ook steeds vaker voor sociaal werk, op scholen of in verpleeghuizen. ‘Het is belangrijk om daar goed over na te blijven denken: welke plek geven we robots in onze samenleving, en wat voor impact heeft dat op de sociale connecties die we met elkaar maken? Deze studie laat zien dat de manier waarop een robot aan ons gepresenteerd wordt belangrijke gevolgen heeft voor hoe we ermee omgaan.’