De arbeidsmarkt hoort een spel zonder grenzen te zijn, maar is dat niet in Nederland. Nu zowel het coronavirus als het werkloosheidsvirus om zich heen grijpt, blijken er nog steeds sectorale grenzen te zijn die het werkzoekenden en werkgevers erg lastig maken. Er is geen werkende, beproefde infrastructuur die mensen faciliteert om tijdig en veilig over te stappen van sectoren waar de werkgelegenheid drastisch afneemt, naar die sectoren waar wél vraag naar arbeidskrachten is.
Auteur: Ton Wilthagen
Hoogleraar Arbeidsmarkt, Tilburg University
We moeten het in ons land nog steeds doen met een arbeidsmarktinfrastructuur van meer dan vijftig jaar geleden. In die tijd was er een – gerechtvaardigde – verwachting dat de meeste werknemers de meerderheid van hun arbeidzame leven zouden doorbrengen in hetzelfde bedrijf in dezelfde sector. Om te zorgen dat die werknemers hun bestaande werk goed konden blijven doen, werd sectoraal via premieheffing bij werkgevers scholingsgeld ingezameld. Werkgevers konden vervolgens een beroep doen op deze door werkgeversorganisaties en vakbonden bestuurde opleidings- en ontwikkelingsfondsen.
Neus op de feiten
Over de noodzaak om ook transities van de ene naar de andere sector te ondersteunen, wordt al dertig jaar gesproken in gremia als de Stichting van de Arbeid. Tijdens de vorige crisis werden we echter al met de neus op de feiten gedrukt. Halsoverkop werd het UWV omgedoopt tot ‘mobiliteitscentrum’. Je zou in een rijk en verstandig land verwachten dat er uit deze crisis lessen zijn getrokken en dat we bijvoorbeeld transitiefondsen zouden hebben opgezet voor intersectorale mobiliteit, zoals in landen als Zweden en Finland. Deze Scandinavische transitiefondsen, die alle sectoren kennen, zijn gericht op het bevorderen van de transitie van werk naar werk, ook tussen sectoren en voor alle werkenden. Dit helpt HR-managers enorm om medeverantwoordelijkheid te nemen voor een goede en tijdige overstap van boventallige werknemers. Zo’n 80 procent van de mensen die zich bij een transitiefonds meldt heeft binnen een jaar een baan op hetzelfde niveau en met een vergelijkbaar salaris.
We blijken in Nederland echter hardleers te zijn. Er is na de financiële crisis nauwelijks iets veranderd. De situatie op de arbeidsmarkt is alleen maar lastiger geworden door de verdere groei van de flexibele schil en het terugbrengen van de ww-duur van drie naar twee jaar. Momenteel, in de coronacrisis, is het de kunst om grote groepen boventallige werknemers uit toerisme, de luchtvaart, de catering, de evenementensector naar sectoren als zorg, onderwijs, technische installatie en IT te helpen. Maar weer moet het wiel worden uitgevonden en dit keer worden er vanuit Den Haag ‘mobiliteitsteams’ aangekondigd. Dat bewijst dus opnieuw dat we de ondersteuning van mobiliteit niet op orde hebben.
Extra pech
Bij dit alles is het voor werknemers enorm vervelend dat zij geen directe aanspraak hebben op ondersteuning uit sectorale fondsen en dat een individueel ontwikkelingsbudget letterlijk nog in ontwikkeling is. Heb je geen spaargeld of, zo blijkt uit onderzoek, werk je niet bij een groot bedrijf als KLM of bij een overheidsorganisatie dan heb je extra pech. Het MKB, waartoe 90 procent van de Nederlandse bedrijven behoort, blijkt niet in staat dan wel bereid om van-werk-naar-werk trajecten aan te bieden.
Gelukkig zijn er lichtpuntjes. In diverse regio’s – in het noorden, in Limburg en in Gelderland – hebben regio’s, provincies en sectoren zoals de techniek de handen ineengeslagen bij het oprichten van regionale scholings- en ontwikkelingsfondsen. Ook Rotterdam heeft recent deze richting gekozen. Deze regio’s zijn ook vastbesloten om een duurzaam en ‘grenzeloos’ systeem te ontwikkelen dat voor iedereen werkt. De arbeidsmarktrevolutie begint dus in de regio. Hoog tijd dat ook Den Haag er werk van maakt.