Nederland is een van de Europese koplopers als het gaat om flexwerken. Tijdelijke contracten bieden werknemers vaak een lager salaris, minder bescherming, en minder opleidingskansen. Maar is flexwerk voor iedereen even uitzichtloos, of kan het een goed opstapje zijn naar een vaste baan? Dat onderzoekt Lucille Mattijssen in haar proefschrift ‘Non-standard employment: Prospect or Precarity?’ Daaruit blijkt dat flexwerk, mits op de juiste manier ingezet door werkgevers, niet voor iedereen slecht hoeft te zijn.
Mattijssen maakt in haar proefschrift een typologie, een onderverdeling, van de verschillende soorten carrières die flexwerkers hebben. “Die carrières verschillen in de werkzekerheid en inkomenszekerheid die ze werknemers bieden. De typologie laat zien dat flexwerk als opstap én als val kan functioneren,” legt Mattijssen uit. “Daarnaast blijkt dat flexwerk niet per definitie slecht is als de inkomenszekerheid hoog is, en vast werk niet altijd even goed is als er weinig inkomenszekerheid bij komt kijken. Op die manier nuanceer ik het zwart-witte beeld dat er bestaat over flexwerk. Toch heeft een grote groep flexwerkers uiteindelijk een carrière met weinig werk- en inkomenszekerheid.”
Daarnaast onderscheidt Mattijssen verschillende factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van de carrières van de flexwerkers. “Namelijk hun opleidingsrichting, hun beroep en de HR-strategie van de werkgever. Zo verbetert het hebben gevolgd van een specifiekere opleiding de kans op een goede carrière, maar voornamelijk in het beroepsonderwijs. Aan de universiteit kun je net zo goed een algemenere opleiding kiezen. In je beroep is het beter om routine-manuele taken te vermijden, want die vergroten de kans op een meer precaire carrière. Tot slot heeft werken bij een werkgever die flexwerk gebruikt om kosten te besparen ook op langere termijn negatieve effecten op de kwaliteit van je carrière.”
Mattijssen gebruikte voor haar promotieonderzoek gepseudonimiseerde registerdata van het CBS. Daarmee volgde ze de carrières van iedereen die in 2007 begon te werken in een flexbaan acht jaar op maandelijkse basis, wat betreft arbeidsmarktpositie en inkomen.
Met dit onderzoek wil Mattijssen beleidsmakers erop wijzen dat het niet in ieders belang is om het aantal tijdelijke contracten terug te dringen. Het kan wel goed zijn om overmatig gebruik van flexwerk bij structureel werk te verbieden. “Het is goed om te weten dat er niet zozeer een strijd tegen het tijdelijk contract gevoerd hoeft te worden, omdat langdurig op tijdelijke contracten werken niet voor iedereen slecht hoeft te zijn. Met mijn resultaten kunnen beleidsmakers beter inzicht krijgen in voor wie flexwerk een risico is en voor wie niet, en kunnen ze daar gerichter beleid op formuleren.”